Direct naar content

Rapport Advies minimumbedrag contant geld in huis voor noodsituaties (2025)

Onderzoeksrapport

Het Nibud onderzocht voor het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en De Nederlandsche Bank (DNB) hoeveel contant geld elk huishoudens minimaal in huis zou moeten hebben voor tijdens een noodsituatie. Nederlanders zijn in toenemende mate afhankelijk van digitaal betalingsverkeer en storingen of cyberaanvallen kunnen dit verkeer verstoren. In zo’n situatie is het onder meer van belang dat huishoudens een noodvoorraad contant geld in huis hebben om hun minimaal noodzakelijke uitgaven te kunnen doen.

Nibud-voorbeeldbegrotingen

Bij de berekeningen gaan we uit van de hoeveelheid contant geld die elk huishouden minimaal in huis zou moeten hebben wanneer het (maximaal) drie dagen geheel of gedeeltelijk niet mogelijk is om: elektronisch te betalen bij fysieke verkooppunten én online verkooppunten, contant geld op te nemen en af te storten bij geldautomaten en geld over te boeken via online bankieren en incasso’s te betalen. De gedachte is dat het elektriciteitsnet nog wel beschikbaar is.

De berekening van een minimumbedrag aan contant geld in het geval van een storing in het elektronisch en online betalingsverkeer wordt gebaseerd op de minimumvoorbeeldbedragen van het Nibud. Deze minimumvoorbeeldbegrotingen gaan uit van de minimaal noodzakelijke uitgaven om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. In het document onderaan deze pagina, vind je alle uitgangspunten op basis waarvan het Nibud-advies is ontwikkeld.

Belangrijkste inzichten

  • De belangrijkste posten om mee te nemen in de berekening zijn: voeding, zelfzorgmiddelen, persoonlijke verzorging en vervoer.
  • Voor een alleenstaande adviseren we een minimumbedrag van € 70 aan contant geld voor drie dagen. Een stel zou met € 140 hun noodzakelijke uitgaven moeten kunnen doen.
  • Voor huishoudens vanaf drie personen rekenen we met de gemiddelde minimale kosten voor een inwonend ouder kind (vanaf 13 jaar), dat komt neer op ongeveer € 30 per drie dagen per kind. Met dit systeem kun je voor verschillende huishoudsamenstellingen het noodzakelijke bedrag aan cashgeld berekenen. Bijvoorbeeld: voor een alleenstaande ouder met één kind gaan we uit van het bedrag van één persoon plus € 30, ofwel € 100. Voor een stel met twee kinderen geldt € 140 plus € 30 (kind 1) plus € 30 (kind 2), is € 200.
  • In de berekeningen gaan we uit van minimumbedragen. Naast de zeven uitgangspunten (te vinden in het document hieronder) moet ook rekening gehouden worden met twee belangrijke aannames die gelden voor de Nibud-minimumvoorbeeldbegrotingen. Om drie dagen met het minimumbedrag rond te kunnen komen is het noodzakelijk dat iemand zeer goed met geld kan omgaan. Extra kosten, bijvoorbeeld voor een duurder dieet vanwege medische redenen, huishoudelijke diensten of afwijkende reiskosten voor woon-werkverkeer of speciaal vervoer kunnen ervoor zorgen dat het minimale contante budget niet toereikend is.

Onze experts bij dit rapport